Thema  4   Didactisch Handelen

Thema 4: Didactisch handelen

 

De docent maakt in onderwijssituaties die daarvoor geschikt zijn weloverwogen en doelmatig gebruik van ICT. Hierbij legt de docent verbinding tussen leerdoelen, didactische werkvormen en de inzet van ICT. De docent maakt keuzes ten aanzien van het type leerpraktijk, didactische strategie en de inrichting van de (digitale-) leeromgeving.

 

Indicator 4.1: Het maken van didactische keuzes.

 

  • Indicator 4.1.1.:De docent toont aan dat bij het ontwerpen van leerpraktijken met inzet van ICT leerdoelen, leerproces en toetsing op elkaar zijn afgestemd.

 

Zoals al eerder aangegeven. Ik heb voor mijn onderwijs gekozen voor de methode NU Nederlands. Binnen deze methode kan ik extra projecten aanmaken voor studenten die extra hulp nodig hebben, dan wel een extra uitdaging.

 

De methode zelf biedt alle onderwerpen op niveau 3F aan. Toetsing vindt schriftelijk plaats via de hoofdstuktoetsen en daarnaast maak ik gebruik van de referentietoetsen.

 

  • Indicator 4.1.2.:De docent toont aan een relevant, rijke en effectieve leeromgeving te kunnen inrichten met ICT.

 

Voor mijn studenten maak ik gebruik van bronnen in N@tschool, naast de digitale lesmethode.

 

Voor mijn collega’s, docenten Nederlands en andere belanghebbenden heb ik samen met twee medestudenten een website ontwikkeld die informatie geeft over hoe de examinering van Nederlands eruit zit. Binnen deze site worden bezoekers doorverwezen naar alle belangrijk informatie. Deze site hebben wij ontwikkeld in het kader van de module onderwijskunde II.

 

  • Indicator 4.1.3: De docent toont aan individuele leerprocessen samenwerkend leren te kunnen aansturen en begeleiden met effectieve inzet van ICT.

 

Tijdens de lessen geef ik vaak opdrachten die ik tweetallen of in groepjes gemaakt worden. Omdat elke student een eigen tempo en een eigen manier van leren heeft, geef ik bij mijn lesopdrachten voor Nederlands en Burgerschap altijd tips waar studenten extra informatie kunnen vinden of waar zij extra onderdelen kunnen oefenen.

 

Indicator 4.2.: ICT organiseren in e (digitale) leeromgeving.

 

  • Indicator 4.2.1: De docent toont aan dat hij de benodigde faciliteiten, hard- en software kan organiseren.

 

Voor een goede start van de les is het nodig tijdig de apparatuur aan te sluiten en te controleren. Ik beschik over een laptop en over een vaste computer. Tijdens lessen gebruik ik altijd de vaste computer en de beamer. Niet in alle lokalen is een Digibord geïnstalleerd. Wanneer dit wel het geval is, sluit ik mijn laptop aan. Voorbereidingen voor lessen en opdrachten klaarzetten voor studenten kan ik vanaf elke plek. Lessen ontwikkelen doe ik het liefst thuis zodat ik ongestoord kan werken. Ik maak gebruik van een zogenaamde VPN-verbinding om beschikking te hebben over materialen die ik al eerder op de harde schijven van het ROC heb gezet en om de nieuwe materialen (tijdelijk) te filen. Wanneer ik opdrachten afrond geef ik deze vrij voor gebruik via de digitale leerwegomgeving van N@tschool.

 

  • Indicator 4.2.2.: De docent toont aan dat hij de schoolregels ten aanzien van ICT toepast en in staat is deze te vertalen binnen zijn onderwijscontext.

 

De schoolregels met betrekking tot ICT zijn niet volgens een integraal beleid. Teams zijn vrij om eigen regels op te stellen. Binnen het team Facilitair leidinggevende gelden de afspraken dat studenten hun telefoon tijdens lessen niet gebruiken, tenzij dit nodig is voor uitvoering van opdrachten. Telefoons mogen niet op tafel liggen. Deze gaan in de tas en de tas staat op de grond. Nu beschikt elke student van de afdeling Facilitair leidinggevende over een laptop. Dit betekent dat er ondanks regels voor telefoongebruik nog veel afleiding mogelijk is. Ik gebruik ter afwisseling vaak opdrachten van papier, de zogenaamde invuloefeningen. Studenten vinden het toch prettig om in een rustige omgeving te werken. Een goede balans zoeken is naar mijn mening de beste oplossing.

 

Voor studenten met dyslexie zijn er de nodige voorzieningen. Deze voorzieningen staan beschreven in bijgevoegd protocol dyslexie. Elke docent hoort op de hoogte te zijn van regels en voorzieningen. Het ROC biedt een voorleesprogramma ClaroRead aan. Hiervan kunnen studenten gebruik maken. Zelf ben ik ook bekend met Kurzweil en BrowseAloud. Belangrijk is dat de internetverbinding goed en snel is. Soms lopen de gesproken teksten achter bij de leesteksten. Dit is erg storend. Bij een overbelast internet op het ROC lees ik de teksten dan zelf voor.

 

  • Indicator 4.2.3: De docent toont aan dat hij ICT betekenisvol en efficiënt kan inzetten, rekening houdend met de grootte en diversiteit van de groep.

 

In een eerder stadium gaf ik al aan dat ik via filmpjes extra instructies ter beschikking stel. Differentiatie is erg belangrijk in het mbo. Flipping the classroom: studenten die extra uitleg nodig hebben kijken naar die extra uitleg. Ondertussen heb ik tijd om vragen van andere studenten te beantwoorden.

 

Indicator 4.3: De docent toont aan dat hij gebruik maakt van diverse vindplaatsen van digitaal leermateriaal en dat hij in staat is daaruit ander leermateriaal te arrangeren.

 

Ik gebruik veel verschillende sites om onderwerpen te kunnen uitdiepen. Veel sites gebruik ik als achtergrond informatie om instructies en uitleg te geven. Met de informatie uit deze sites maak ik mijn eigen lesmateriaal. Voor studenten met problemen met opdrachten (vaak liggen opdrachten dan op een te hoog abstractieniveau, taalniveau 3F) zoek ik bestaande lesmaterialen op niveau 2F. Deze materialen pas ik dan aan.

Sites die ik regelmatig raadpleeg: Wikiwijs, Wikipedia, VO-content, Digischool, maar ook sites als Carrièretijger leveren nuttige informatie op. Als voorbeeld geef ik hierbij de lesopdracht ‘het houden van elevator pitch’. In de bibliotheek van de ELO van N@tschool zit achtergrond informatie in de studieroutes van de verschillende leerjaren zitten de lesopdrachten.

 

  • Indicator 4.3.2.: De docent toont aan dat hij digitaal leermateriaal kan aanpassen aan de kenmerken van de lerende waarbij rekening gehouden wordt met verschillen in niveau, interesse en tempo van leren.

 

Studenten krijgen bij Nederlands zoveel mogelijk opdrachten en teksten die gerelateerd zijn aan hun vakgebied. De teksten worden in de ELO geplaatst. Studenten kunnen de teksten dan zelf bewerken voor gebruik. 

 

Studenten met dyslexie krijgen zowel de lesopdrachten als de toetsen in een speciaal lettertype aangeboden. Een lettertype 12 pt. wordt geadviseerd door de teamdeskundigen van het College voor Dienstverlening en Gastvrijheid. In 2005 heb ik een cursus omgaan met dyslexie gevolgd. Tijdens deze cursus kregen deelnemers het advies om vooral ook te wisselen in lettertype, dit advies volg ik nog steeds. Samen met collega Wim de Lange regel ik dat een student die problemen heeft met schrijven, het schrijfexamen via een speciaal  daarvoor ingerichte computer kan afleggen.

 

  • Indicator 4.3.3: De docent toont aan dat hij in staat is om digitaal leermateriaal aan te passen rekening houdend met de beeldschermdidactiek.

 

Lesopdrachten schrijf ik zoveel mogelijk uit op 1 A4-formaat. Dit betekent dat ik de lesopdracht via de beamer kan vergroten zodat deze ook van afstand goed leesbaar is. De felheid van het beeldscherm pas ik aan, daarnaast is het belangrijk te controleren of het beeld recht geprojecteerd wordt.

 

In leerjaar 2 kent de afdeling Facilitair leidinggevende een instroom van Havisten. Voor deze studenten maak ik gebruik van VO-content. Deze site biedt gestructureerd oefenmateriaal op Havoniveau aan. Deze site is ook geschikt voor studenten die extra leerstof aankunnen.

 

Tot slot: voor indicator 4.3 heb ik een bestaande, door mij gemaakte, lessenserie over het houden van een interview en naar aanleiding van dit interview een artikel schrijven, bewerkt. Dit digitale arrangement is toegevoegd. Deze lessenserie heeft als uiteindelijk doel een krant te maken voor decanen en aankomend studenten met de door de studenten geschreven artikelen op het vakgebied van de facilitair leidinggevende.

 

De link naar dit arrangement: https://maken.wikiwijs.nl/110573/Lessenserie_voor_het_maken_van_een_

FLkrant.

 

Indicator 4.4.: Kennisoverdracht

 

  • Indicator 4.4.1: De docent toont aan dat hij gebruik maakt van ICT in zijn instructie en daarbij diverse har- en software kan inzetten.

Tijdens instructies maak ik vaak gebruik van filmmateriaal. Werkwoordspelling oefen ik regelmatig. Veel studenten hebben moeite met dit onderdeel. Ik heb een PowerPoint Presentatie voor het herhalen en herhaaldelijk oefenen van de werkwoordspelling. Stapsgewijs gaan wij door die presentatie. Studenten die de werkwoordspelling in hun eigen tempo willen oefenen maken gebruik van You Tube. Het eerste filmpje dat op komt en dat heel bruikbaar is: werkwoordspelling een opfriscursus. Bij dit filmpje hoort ook een Prezi-presentatie. Studenten hebben keuze in de wijze waarop zij zich informeren en waarop dus de kennisoverdracht plaatsvindt.

 

  • Indicator 4.4.2: De docent toont aan dat hij ICT inzet om gestructureerd oefenen vorm te geven.

 

De site VO-Content vind ik er geschikt om gestructureerd diverse onderdelen te oefenen. Een bijkomend voordeel is dat studenten dit geheel zelfstandig die onderdelen kunnen oefenen die voor hen van belangrijk zijn. Scores worden op deze site meteen aangegeven.

 

4.5: Kennisconstructie

 

  • Indicator 4.5.1.: De docent toont aan dat hij de actieve kennisconstructie van zijn studenten bevordert met behulp van ICT.

 

Met mijn collega Wim de Lange, docent Informatica overleg ik regelmatig in het kader van vakoverstijgend werken. De opdrachten voor Nederlands sluiten vaak aan bij ICT-vaardigheden die de studenten aangeleerd krijgen bij de informaticalessen. Zij leren daar hoe zij een Power Point presentatie kunnen maken voor spreekbeurten bij Nederlands. Studenten hebben geleerd hoe zij een brochure maken. De opmaak en lay-out via de tekstverwerkingsprogramma’s leren zij dan weer bij ICT. Het programma dat zij gebruiken voor het maken van deze brochure is Publisher. Voor het maken van opdrachten met grafische voorstellingen (platte gronden en dergelijke ), deze platte gronden sluiten ook aan bij opdrachten voor de vakken gebouwenbeheer en veiligheid) gebruiken wij  dan weer VISIO.

 

  • Indicator 4.5.2.: De docent toont aan dat hij het leren van zijn studenten ondersteunt en bevordert met behulp van ICT.

 

Een pilotstudie uitgevoerd door professor David A. Boley, onder studenten verpleegkunde van de John Hopkins universiteit, wees uit dat eerder gemaakte mindmaps stimulatieleren significant verbeterde, dat de leerervaring door het maken van mindmaps positief beïnvloed werd en dat het maken van mindmap zelfs tot een toename van 12%  verbetering in scores bij toetsen leidde (bron: mindmapping.com). het maken van een mindmap vind ik daarom een belangrijke vaardigheid. Ik bied dit op verschillende wijzen aan. Als onderdeel van een geïntegreerde opdracht Burgerschap en Nederlands en als afzonderlijke vaardigheid bij Studie Loopbaan Begeleiding. De site mindmapping.com is hierbij een belangrijke bron van informatie. Je kunt namelijk dertig dagen gratis gebruik maken van deze site. Via VISIO kunnen studenten (samen) een mindmap maken.

 

Studenten hebben vooral veel structuur nodig. Zij moeten weten wat zij moeten doen, wanneer en wat het uiteindelijke einddoel is. Om die structuur te bieden, heb ik een zogenaamd Spoorboek gemaakt. In dit Spoorboek staan de eisen voor examinering en de route naar examinering beschreven. Voor het samenstellen van dit Spoorboek heb ik gebruik gemaakt van verschillende sites. Dit Spoorboek staat per cohort (er gelden verschillende eisen vanaf het moment van instromen in een opleiding voor studenten) in de ELO. Studenten maken met de planningstool van thema 1 een individuele studieroute. De resultaten van de AMN-test vormen hierbij een leidraad.

 

  • Indicator 4.5.3: De docent toont aan dat hij de synchrone- en asynchrone samenwerking en communicatie tussen studenten en docent op een gepaste manier faciliteert door gebruik te maken van ICT.

 

Via de schoolmail en via Whatsapp communiceer ik met mijn studenten. De privacy wetgeving geeft aan dat ik geen tot personen herleidbare gegevens mag tonen. Daarom geef ik als voorbeeld van een Whatsapp communicatie het beeld van de examengroep F4v3A.

 

Indicator 4.6 : Beoordelen van leerprestatie en evalueren van onderwijs

 

  • Indicator 4.6.1: De docent toont aan dat hij het leerproces van studenten zichtbaar kan maken en kan volgen door middel van diverse vormen van digitale toetsing en evaluatie.

 

Het ROC kent een studenteninformatiesysteem Peoplesoft. In dit systeem staan alle resultaten van studenten weergegeven. Studenten kunnen dit systeem zelf ook raadplegen. Alle voortgangsgerichte toetsen en alle examenresultaten worden in dit systeem opgeslagen, naast alle andere relevante gegevens. Via het systeem SIS kan dit uitgebreide systeem met informatie van Peoplesoft toegankelijk gemaakt worden.

 

  • Indicator 4.6.2 en 4.6.3: De docent toont aan dat hij een digitale toets kan maken die transparant is op validiteit en betrouwbaarheid. De docent toont aan dat hij een digitale toets kan organiseren.

 

Naast de digitale referentietoetsen, de opdrachten met scores uit VO-Content, maken studenten bij aanvang van de studie een referentietoets AMN. De resultaten van deze nulmeting vormen een leidraad voor het persoonlijke onderwijsprogramma Nederlands van de studenten.

 

Evalueren doe ik via een vragenlijst. Voor het uitzetten van Taalbeleid heb ik een enquête afgenomen. De resultaten van deze enquête heb ik eveneens in een Excelsheet verwerkt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb